Margaretha Hardenberg Cultuurcentrum
Adriaan Geerts Wildervanck

Adriaan Geerts Wildervanck

Adriaan Geerts WildervanckWildervanck wapen

Over Adriaan Geerts Wildervanck is de afgelopen eeuwen veel geschreven. Het begint met dominee Hillebrandus Janssonius, predikant in Veendam van 1753 tot 1789. Deze was geen tijdgenoot van Adriaan Geerts Wildervanck. Hetgeen hij in 1772 heeft beschreven moet hem dus bij overlevering zijn meegedeeld en verder heeft hij geput uit werk van gelegenheidsschrijvers uit de achttiende eeuw, ook wel “slemp-poëten” en “poëzij-barbaren” genoemd. Deze schreven om voorname families te behagen en namen het met de waarheid niet zo nauw.

Waar Janssonius sommige van deze verhalen opnam in zijn werk, liet de genealoog Frederik Sibinga deze achterwege. Deze Sibinga was de echtgenoot van Harmanna Maria Wildervanck, betachterkleindochter van Adriaan Geerts Wildervanck. Van Frederik Sibinga (1718-1794) zijn gegevens onder de benaming “Handschrift Sibinga” bewaard gebleven en nu aanwezig in de Groninger Archieven. Dit Handschrift is in hoge mate betrouwbaar ondanks enkele kleine onjuistheden.

Deze verhalen zijn later door de predikanten Isaac Sannes in 1830 en H.A. Benit in 1849 overgenomen en aangevuld. Ook de onderwijzers H.J. Top, van de school in de “Kerklaan” in Veendam en H.J. Tiemersma, hoofd van de Zuiderschool in Wildervank namen deze over in hun boeken, respectievelijk “Geschiedenis der Groninger Veenkoloniën” in 1893 en “Waar eens heide was” in 1897 ter gelegenheid van het 250-jarig bestaan van Wildervank.

“slemp-poëten” en “poëzij-barbaren”

Adriaan Geerts Wildervanck zou een Amsterdamse wijnkoper zijn geweest en een geboren Amsterdammer. Een grootvader of betovergrootvader zou opperjagermeester zijn geweest van de graaf van Bentheim. Hij zou pachter van het “Heerenwijnhuis” in Groningen zijn geweest. Hij zou in één jaar maar liefst zes schepen met kostbare ladingen op de wadden verloren hebben zien gaan, enzovoorts.

Het heeft tot 1941 geduurd, dat door de historicus A. Pathuis in de Groninger Volksalmanakken van 1941 en daarna in 1947 duidelijkheid is gebracht over Adriaan Geerts Wildervanck. Het hiernavolgende is dan ook met name een verslag van de inhoud van zijn artikelen.

“schmitt bi de Ebbingporte”

Adriaan Geerts werd volgens het “Handschrift Sibinga” geboren op 4 september 1605 in de Oude Ebbingestraat, nu nr. 69, te Groningen “voor die poorte“ . Adriaans grootvader en vader hadden daar achtereenvolgens een smederij. Er moet worden opgemerkt, dat de smid van toen moet worden vergeleken met een werktuigbouwkundig ingenieur van nu. De familie behoorde tot de gezeten burgerij en haar leden kwamen in aanmerking voor benoemingen in de stadsregering.

Zijn vader had in September 1611 belijdenis gedaan en werd in het lidmatenboek ingeschreven als: “Gertt Arians, schmitt bi de Ebbingporte”. Diens vrouw, Fennetien Geerts, volgde hem daarin precies een jaar later.
Op 1 December 1594 vond de inschrijving als lidmaat plaats van: “Aeriaen van Swolle, smit in Ebbinghestraet voor die poorte” ; zijn vrouw in het zelfde jaar: “F(rouw) Adryan smitt in Ebbingstrate” .
Het is niet te bewijzen, dat Geert Adriaans afstamt van deze Adriaan, door Sibinga Adriaan Geerts genoemd, doch het feit dat zij alle twee een smederij bezaten bij de Ebbingepoort, maakt de afstamming toch wel zeer aannemelijk. Een aanvullend onderzoek te Zwolle had geen resultaat.

De naam Adriaan Geerts komen we voor het eerst tegen in 1630, als hij op 23 mei in Groningen trouwt met Grietien Jansen: Ondertrouwboek Groningen: Geproclameerd te Groningen: 1630 Mei 1 “De Erb. schriver Adriaen Geerts, daervoor sijn vader gecompariert end Grietien Jansen, waervoor haere vader gepraesentiert. Gecopuliert den 23 May van pastoer C. Hillenio”.
De bruid was mogelijk iets meer gefortuneerd en woonde in de Steentilstraat, waar haar vader “coopmanschappen van vlas, garen, linnen ende beddebuiren met den aencleeve van dien” dreef. Uit haar naaste familiekring kwamen later stadsregenten voort, o.a. het geslacht Wichers.

Adriaans broer Jan Geerts huwde op 24 Maart 1633 in Groningen met Annetyen Mees; de proclamaties werden 23 Febr. verzocht door Adriaan Geerts.

“schriver”, “solliciteur” en pachter

Adriaan Geerts was “schriver” , wij zouden nu zeggen accountant of zaakwaarnemer. Uit honderden kleine passages doet hij zich kennen als uitermate levenslustig en voortvarend, als vasthoudend ook, maar tevens als grenzeloos overmoedig en brutaal.

In 1635 werd hij “solliciteur”, betaalmeester voor een legeronderdeel, tevens belast met de aankoop van het benodigde voor levensonderhoud. Net iets voor hem: veel avonturen en veel tussenhandel. Vanzelfsprekend was hij de enige die kans zag solliciteur te worden van twee legeronderdelen. Resolutiën Gedeputeerde Staten: “Adriaen Geerts doet als solliciteur op 17 October 1643 den eed op de nieuwe instructie”.

In 1638 komen hij en zijn vrouw voor in een akte naar aanleiding van het overlijden van zijn schoonvader, Jan Jansen: Rechterlijke Archieven: III x 18, fol. 224-226. 1638 Juli 25: akte, waarin verschijnen: “Hannetien Jansen, weduwe van Wijlen Jan Jansen, voor zich en haar zoon Jan Jansen ter eener, en de schrijver Adriaen Geerts en Grietien Jansen, alsmede de voogden over salige Berent Jansen kind, Harmen Beerents, respectievelijk swaeger, dochter en soons kindt van Jan Jansen”.

Op 24 juni 1639 verkocht de moeder van Adriaan Geerts, als “Fennetien Geerts, wed. van salige Geert Adriaens” twee kamers “in de dwarsstraate teegens de Wippe”. (Recht. Arch. III x 19, fol. 300 vso).

Naast solliciteur zien wij hem optreden als pachter van het raad- en wijnhuis te Groningen, als handelaar in sterke drank, ossen, pelswerken, laken en olifantstanden. De laatste werden betrokken van de West-Indische Compagnie.

“De Oevelgunne”

Op zaterdagavond 28 oktober 1643 strandde bij onstuimige zee het schip “De Oevelgunne“ op de Boschplaat tussen Rottum en Schiermonnikoog. Het schip was op weg van Engeland naar Hamburg en vervoerde balen kostbaar laken. De boot brak en de lakens dreven rond. Tal van lieden kwamen de bemanning een handje helpen, maar ieder dacht het meest aan zich zelf. Het was namelijk een eeuwenoude gewoonte, dat de berger een derde deel van het geborgene als loon mocht behouden. Toen ontstonden moeilijkheden, want Adriaan Geerts die agent was van de eigenaren, redeneerde anders. Het schip, zo beweerde hij, was wel gestrand, maar niet door de bemanning verlaten. De lading mocht dus niet worden aangetast. Het werd een eindeloos proces, waarmee tenslotte de regering van Engeland en onze Staten-Generaal zich gingen bemoeien. De Engelsen wilden wel een derde van de lading afstaan om de zaak te beëindigen.

Ondanks het besluit van zijn principalen procedeerde Adriaan Geerts voor eigen rekening door. In 1645 werd hij in hoger beroep in het ongelijk gesteld en tot de betaling van de onkosten en een flinke boete veroordeeld. Toch wist hij de zaak en dus ook de betaling nog slepende te houden tot na 1657. Een prestatie op zich!
Aan zijn zijde traden op als compagnons en als lakendeskundigen Van Wullen, Krul, Spiel, Vlasbloem en Haykens, mensen die later zijn deelgenoten werden in de ontginningswerken. Het proces kostte veel geld en de solliciteurskas vertoonde in 1650 een tekort van bijna 9000 carolieguldens.

In 1647 was er de boedelscheiding van zijn moeder Fennetien Geerts: Rechterlijke Archieven: III x 27, fol. 210, 1647 April 6, akte waarbij “Gerryt Geerts, Adriaen Geerts, de rato caveerende voor Grietien sijn huisvrouwe, voor hem selven ende in qualite als voormunt over sijn suster Annetien Geerts kinderen, mitsgaders Jan Geerts, gelijckvulx voor Annetien, sijn huiysvrouwe caverende ” de nalatenschap van hun moeder “Fennetien Geerts”, scheiden. In deze akte wordt Adriaen Geerts ook Paep genoemd.

Turfgraven

Het proces rond de “Oevelgunne” was voor Adriaan Geerts geen reden om bij de pakken neer te zitten: hij vestigde zich te Pekela om daar de kunst van het turfgraven af te kijken. Turfgraven was actueel in die dagen. Omstreeks 1600 en reeds geruime tijd eerder ontstond in ons vaderland en aangrenzende gebieden een ontstellend tekort aan brandstoffen. Reeds enige eeuwen werd in de randgebieden van de venencomplexen turf gegraven voor locaal gebruik. De belangstelling voor de veengebieden was dus niet nieuw.

In 1599 begon in de provincie Groningen de georganiseerde ontginning van Winschoten uit. De aankoop van de gebieden leverde geen moeilijkheden op, want de veenmoerassen waren waardeloos. Het gebied, dat een belangrijk deel van de latere gemeente Wildervank vormde, werd door het kerspel Zuidbroek per jaar verhuurd voor een hoeveelheid bier, die de kerspellieden op één avond samen opdronken!

Vanuit Pekela, waar hij na het proces over de gestrande Engelse lakens was gaan wonen, zijn huis aldaar staat aangegeven op de kaart van Lubbers van 1652, zocht Adriaan Geerts contact met het kerspel Zuidbroek, dat de eigenaar was van de venen van Muntendam tot aan de zeer dubieuze Drentse grens.
Op 16 Juni 1647 werd “… an den Erbn. Adrian Geerts Paep, Grietien Adrians zijn huisvrouw en haren erfgenamen al zodanige Veenen liggende boven Muntendam zoo voele ofte weinich, grodt ofte kleen als het Caspel aldaar eenichsins sall konnen verdedigen…” in erfpacht afgestaan. Hij had zich blijvend willen vestigen in de venen en er voor zich en zijn verre nageslacht willen zorgen.

“Sorghvliet”

Het begin van zijn activiteit was het bouwen van een huis, dat hij “Sorghvliet” noemde. Het was gelegen in de bocht van het Oosterdiep. Daar had hij, evenals de jonkers in de Ommelanden op hun borgen, als een heer van het dorp willen zetelen. Om dit doel te bereiken trachtte hij zich ook in alle omliggende compagnieën van zoveel mogelijk invloed te verzekeren.
Het juist gepachte veen aan de oostzijde van Wildervank zou zijn particulier bezit blijven en alle bewoners zouden zijn pachters worden. Alle brug- , sluis- en wegtolgelden zouden met alle doorvaartrechten door zijn kanalen aan hem worden opgebracht. Hij zag de weg daartoe duidelijk voor zich liggen: heel veel veen in exploitatie nemen met behulp van anderen en daarna met de winst deze compagnons weer uitkopen. Het mooiste stuk veen zou tenslotte zijn bezit zijn.

Samen met een vrij groot aantal compagnons werd de Muntendammer Compagnie opgericht. Onder deze compagnons bevonden zich onder andere die personen, die mede optraden bij de stranding van de “Oevelgunne” op de Boschplaat. De compagnie verwierf o.a. de Munnekevenen en het gebied der latere Tripscompagnie. Vervolgens nam zij als Groot Muntendammer Compagnie de Oranjecompagnie, de venen aan de westzijde van Wildervank over. De turf was van de beste kwaliteit en de aandelen stonden zeer hoog.

Het krediet van Adriaan Geerts werd telkens in gevaar gebracht en vooral de nasleep van de strandingsaffaire baarde hem veel zorgen. Eind 1650 werd hij insolvent verklaard. Dat was hem van te voren reeds herhaalde malen overkomen en het zou zich nog enige keren herhalen ook. Toch was het opvallend, dat bij elke latere beslaglegging zijn bezittingen en zijn rechten in de omliggende ontginningen groter waren geworden. De toestand was al spoedig zo, dat de eigendommen zich uitbreidden en dat de schulden in de Stad niet meer van invloed waren; het bedrijfskapitaal was echter te klein en om daarin te kunnen voorzien moest er telkens iets worden prijsgegeven van het uiteindelijke ideaal, het landgoed.

“oorlog” met de Drenten

Met het eerstverdiende geld werd begonnen aan de voorbereidende werkzaamheden op het terrein aan de oostzijde van Wildervank. Maar nauwelijks had men daarmede een aanvang gemaakt of de Drenten betwistten het recht om op hun gebied te graven. Het werd tenslotte een geschil tussen beide provincies waarbij het de Drenten gemakkelijk viel om aan te tonen, dat de Semslinie geen grens was en ook nooit als zodanig was bedoeld. Er werd zelfs aangetoond, waar de grens wel gezocht moest worden. De Staten van Stad en Lande konden daar niets tegenover stellen en trachtten de zaak zo lang mogelijk te rekken. Toen de zuiderbuur tenslotte afdoening eiste dreigden de noordelingen met hun militaire macht. Drenthe moest zich er bij neer leggen.

Naar aanleiding van dit geschil heet het, dat er een “oorlog” met de Drenten zou zijn ontstaan. Er is zelfs een uitvoerig gedicht op deze heldenstrijd gemaakt. Een officieel rapport van dit voorval spreekt slechts van de aanwezigheid van een hoeveelheid mensen in het veen, doch tot handgemeen kwam het niet.

“goede werken”

In 1653 waren de omstandigheden zo, dat de Grote Muntendammer Compagnie (er was toen ook een Kleine) voor één derde gedeelte eigenaar was geworden van het ideaal: het gebied aan de oostzijde van Wildervank. Dat ging te ver en dat eiste een snelle oplossing. Maar hoe ?

Indertijd woonde in Groningen aan de Ossenmarkt professor Tobias Andreae, gehuwd met Elisabeth de Geer. Zij was een dochter van de bekende Lodewijk de Geer, die in Luik werd geboren en via Dordrecht en Amsterdam als groothandelaar in geschut en metalen in Zweden terecht kwam, waar hij als grootindustrieel, mijnexploitant en bankier de lakens uitdeelde. Hij deed zaken met Adriaan Trip, die tenslotte zijn schoonzoon werd.
De Geer was niet alleen een machtig man, maar ook een goed mens. Hij leefde onder de drang van zijn godsdienstige overtuiging. Als een expeditie goed af liep moest God daarvoor een van te voren toegezegde beloning ontvangen in de vorm van “goede werken”. Hij waakte voor de zielenheil van zijn omgeving en nam kunst en wetenschap in bescherming.

Door Adriaan Geerts Wildervanck werd De Geer “onze groote patroon” genoemd. Dat de hieruit blijkende hoogachting gevolgd werd door navolging is uit allerlei voorbeelden af te leiden. Ook onze venenexploitant stichtte kerken, scholen en fondsen ten algemenen nutte. Het te Wildervank gebouwde tehuis voor wezen en ouden van dagen werd naar zijn vrouw Margaretha Hardenberg “De Hardenberg” genoemd.
En wat schone kunsten betreft, welke ontginner liet zijn werkzaamheden door een schilder op doek vastleggen? Jacobus Sibrandus Mancadan, 1602-1680, die in Leeuwarden woonde, voerde dit werk uit. Het grote schilderij dat eeuwenlang in het bezit van nakomelingen bleef, werd geschonken aan het Groninger Museum. Een reproductie is te zien in het artikel over Mancadan op deze website.

Trip, Amia en listigheden

De families Trip en De Geer zaten min of meer met hun geld verlegen. Iets vroeger belegde men dergelijke grote vermogens in de drooglegging van een meer. De Beemster, de Schermer en de Purmer hadden veel geld gevraagd. Zou de vervening rendabel zijn ? Adriaan Geerts had natuurlijk behoefte aan de goudschat maar met Adriaan Trip had hij weinig op. Het kwam niet tot zaken. Voelde hij dat Trip hem wel wilde verdringen en dat zijn eigen zoon Gerhard de tegenstander in de kaart speelde ?

In 1655 trouwde deze Gerhard met Hemma Emmen, een dochter van de “schulte te Emmen”, een rijke bruid. De hierbij opgemaakte akte was niet alleen huwelijkscontract, zij was tevens testament van Adriaan Geerts, schenkingsakte van grote terreinen aan beide kinderen.

Nauwelijks waren de laatste bruiloftsgasten vertrokken of vader en zoon Wildervanck vertrokken naar Amsterdam en ontmoetten daar voor notaris De Bary een gefortuneerd koopman, Michiel Amia, die evenals Adriaan Trip met een dochter van Lodewijk de Geer was gehuwd. Amia was niet alleen rijk, hij was schrander bovendien. Wildervanck moest geld gebruiken, veel geld liefst. Twee loze vossen stonden tegenover elkaar.

De bezittingen van Wildervanck werden becijferd op minstens 700.000 gulden. En dan te weten dat hij bij de aanvang van zijn onderneming, slecht acht jaar geleden, ongeveer geruïneerd was!

Amia was bereid 250.000 gulden hypotheek te verlenen. Maar hoe ! Er werd een contract opgemaakt dat op allerlei punten hoogst dubieus was. Bijvoorbeeld de passage waarin Adriaan Geerts verklaarde dat hij de gestelde voorwaarden aannam mits zijn vrouw er mee zou instemmen. In zijn portefeuille droeg hij echter een verklaring van haar dat zij er tegen was. En dat was nog maar één van de vele listigheden.

Nu was er overvloedig kapitaal, doch het bedrijf was financieel topzwaar geworden. Wildervanck moest ongeacht de weersomstandigheden en de vraag op de West-Europese markten, volop produceren om aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen. Ook werd het ideaal opgegeven, het landgoed “Sorghvliet”.

Het gebied ten oosten van Wildervank werd verkaveld in 64 delen, waarvan de eerste veertig nummers werden uitgegeven aan Amsterdamse kooplieden en aan mensen die elkaar uit Norrköping nog kenden, zoals enige broeders De Geer, Trip, Sena, Lambinon enz. Het nagelaten miljoenenvermogen van Lodewijk de Geer had zijn intrede gedaan.

Van het principaelste

Adriaan Geerts Wildervanck en zijn vrouw stierven beide in november 1661, slecht 56 jaren oud. Zij werden begraven in een eigen grafkelder in de kerk te Wildervank, vlak bij de preekstoel. Kerkenprotocol Veendam-Wildervank, 1656-1676 opgetekent door dominee Henricus Hermannius, Notulen: “Van het principaelste, ’t welck zeder het oprichten der gereformeerdem Gemeijnte Jesu Christi, in Veendam en Wildervanck, is voorgevallen:

  • 1661. Den 24. Novembr. op sondagh, ’s nachts tusschen 11 en 12 uijren, is Adriaen Geerdts Wildervanck gestorven, ende den 5. Decembr op Woensdagh, in de Wildervanckse Kercke begraven”.

Adriaan Geerts was ouderling van deze kerk:
Kerkenprotocol Veendam-Wildervank, 1656-1676:

  • “Den 3. febr, 1656. zijn uijt de gereformeerde Gemeijnte Jesu Christi in Veendam en Wildervanck, tot Ouderlingen vercooren, Adriaen Geerdts Wildervanck ende David Sena”
  • “Den 24. ditto, zijn de vercorene Ouderlingen en Diaconen exempt David Sena, die van huijs was, naer datse drie Sondagen achter den anderen, sonder thegenspraaken waren geproclameert, in haer respective diensten bevestight”
  • “Den 8. Decembr, 1662 zijn bij d’E. Kerckenraadt in plaetse van wijlen Adriaen Geerdts Wildervanck, tot Ouderlingh, ende in plaatse van Lambert Westenborgh, tot Diacon vercooren, Jan Crull ende Jörgen Abelaer”.

In 1659 werd door Adriaan Geerts Wildervank de eerste steen gelegd voor de kerk van Wildervank, en in 1660 voor de kerk van Veendam:

  • 1659, Den 24. 7br. is de eerste steen geleijdt tot de Kercke in de Wildervanck, door Adriaen Geerdts Wildervanck. Ende den 24. Augusti, des jaers daerans, is door gemelten Adriaen Geerdts Wildervanck, mede de eerste steen geleijdt tot de Kerke in Veendam” .

De diensten werden in de jaren 1656-1663 gehouden in het huis van Adriaan Geerts Wildervank:

“NOTULEN
Van het principaelste, ’t welck zeder het oprichten der gereformeerdem Gemeijnte Jesu Christi, in Veendam en Wildervanck, is voorgevallen:”

  • “Den 3. Martij (1656), is het Nachtmael des Heren voor de eerste reijse, in Veendam, ten huise van voornoemde Adriaen Geerdts Wildervanck, bedient, met ontzent 40. Communicanten, ofte lidtmaten der Gemeijnte”
  • “Den 28 7br. (1663), hebb’ ick Pastor de laatste predicatie gedaen, in de voornoemde oude predicatie plaatse, ofte het huis van wijlen Adriaen Geerdts Wildervanck, ende is alsoo iut voorseijde huis ontrent 7. jaeren gelardt ofte gepredickt”
  • “Den 5 Octobr (1663)., hebb’ ick Pastoor, de eerste predicatie gedaen in de Kercke tot Veendam”.

Een belangrijk man was gestorven, een man met een groot doorzettingsvermogen, een man met grote idealen, idealen die ver na zijn dood in vervulling zijn gegaan al vielen de vruchten dan ook in de schoot van vreemden.

“erffenisse en nalaetenschap”

Nauwelijks was de begrafenis achter de rug of de schuldeisers staken de hoofden bij elkaar. Buiten de zaken met Amia was er een schuld van 172.000 caroliegulden. Van Wildervancks kinderen waren er twee in leven gebleven. De oudste was een zoon, Gerhard, en de jongste een dochter, Tobia genaamd, die binnen twee maanden na haar vaders dood op amper een en twintig jarige leeftijd trouwde met de predikant Nicolaas Waecker – een zeer zonderling man. Na een zwervend leven te hebben geleid, werd hij door omkoping predikant te Nieuw-Beerta. In 1680 verliet hij vrouw en kroost om naar Nieuw-Guinéa te gaan.

Welnu, dit jonge echtpaar overwoog “den beslommerden en verwerden staadt van de erffenisse en nalaetenschap van wijlen haer ouderen … neffens de menighvoudige playdoyen en andere swarigheden soo daeruyt alrieds waeren geresen of noch souden komen te ontstaen ende de difficulteit en moyelyckheit om sich daeruyt te redden”. Bevreesd voor procedures verkochten zij hun aandeel in de erfenis aan Adriaan Trip voor 15.000 caroliegulden of zoveel minder als Trip mocht goedvinden.

Het was nu de schatrijke en geslepen Adriaan Trip, die in het vervolg de lakens uitdeelde in het sterfhuis, ook al was Gerhard dan mede-erfgenaam. Op 19 december 1662 gingen zij samen een akkoord aan en verbonden zich met elkaar in de toekomst “de behulpige hant te bieden ende als broeders te samen in een onverbreeckelycke eenicheit te leven, dit angevangen werck in alle sinceriteit te samen uit te voeren ten einde de naeme van wijlen Adriaen Geerts Wildervanck nae syn doodt niet gelastert maer syn creditoren gecontenteert mogen worden“.

De grootste moeilijkheid was het contract met Amia. Daarover werd langer dan tien jaren geprocedeerd. Door Burgemeesteren en Raad in Groningen werd bepaald dat de 250.000 caroliegulden als geleend geld moest worden beschouwd. Deze aangelegenheid was zo ingewikkeld dat de heren er zelf geen raad mee wisten. De zaak werd voorgelegd aan de rechtsgeleerden van alle universiteiten in de Republiek. De uitvoerige antwoorden dezer professoren bleven bewaard.

In 1665 hadden de families De Geer en Trip zich verbonden en zich bereid verklaard tot deelname met 120.000 caroliegulden in de vervening van Adriaan Geerts’ nalatenschap. En dan te weten, dat Tobia voor hoogstens 15.000 werd uitgekocht.

Gerhard becijferde achterna ook welke waarden hem waren ontfutseld. Hij ging in oppositie en procedeerde over allerlei zaken tegen Adriaan Trip, terwijl hij samen met deze een juridisch toernooi hield tegen Amia. Onder andere bleek, dat Adriaan Geerts voor een morgen veen 150 gulden betaalde. Op één zo’n morgen werd 5.000 tot 8.400 gulden verdiend, al naar gelang de verkoop geschiedde naar Noord-Duitsland of naar België of elders. Wildervanck schonk zijn beide kinderen elk tweehonderd morgen.

Van grootgrondbezit naar democratisch plaatselijk bestuur

Maar ook aan Trips capaciteiten kwam een einde. Zijn vrouw vroeg borgstelling voor de door haar ingebrachte 130.500 gulden. Amia stierf in 1674 en zijn vrouw spoedig daarna. De erfgenamen van het kinderloze echtpaar zetten de procedure niet voort. Gerhard Wildervanck overleed in 1682. Adriaan Trip werd door een beroerte getroffen en stief korte tijd daarna. Zijn kinderen, die merkwaardig genoeg mede-erfgenamen waren van Mevrouw Amia, en de kleinkinderen van Adriaan Geerts Wildervanck legden de geschillen in vrede bij en vereffenden de zaak.

Na deze liquidatie gingen ook de erven van Adriaan Trip over tot scheiding der nalatenschap. Het grootgrondbezit was ten einde, nieuwe krachten van rechtstreeks belanghebbende inwoners kwamen vrij, 40 jaren na het begin der veenexploitatie.

Direct werd een democratisch plaatselijk bestuur gevormd. De tot nu toe slechts ten dele voltooide kerk van Wildervank werd afgebouwd en er werd aldaar voor het eerst een eigen predikant beroepen. Ook in bestaande kanalenplan werd de afwatering belangrijk herzien en verbeterd.

De met onversaagde moed gestreden strijd heeft veel vruchten afgeworpen. Aan Adriaan Geerts Wildervanck is het te danken, dat het centrale veencomplex niet in handen der Stad is gekomen. In tegenstelling met Pekela, Sappemeer en vele andere plaatsen, bestaan Veendam en Wildervank uit vrije en eigen grond, waarvan niet een gedeelte der winst behoeft te worden opgebracht aan de ontvanger der gemeente Groningen.

Van grafkelder naar deuropening

Over de oorspronkelijke grafzerk van Adriaan Geerts Wildervanck is er geen volledig en betrouwbaar verhaal. Zelfs Janssonius heeft deze niet gezien. Hij schreef : “Welk grafschrift, mij medegedeeld, ter gedagtenisse van dien waardigen man en zijne zo zeer geëerde familie hier insgelijks bijvoege”:

Hier heeft A. Wildervanck zijn wilde moer gevangen.
Heur haairen als Megeer, vol adderen en slangen
Gezuivert van vergif, haar hart en ingewand
Ten boezem uitgehaalt en in het vuur verbrandt.
Nu rust A. Wildervanck in eene van de kerken
Die hij ter eere Gods op zijn gevonden werken
Volveerdigt heeft beleevt, beslooten met een steen:
De naam van Wildervanck blijvt eeuwig in het veen.

Wat er tenslotte is gebeurd, blijkt duidelijk uit een krantenberichtje dat in de Noord-Ooster heeft gestaan. Het luidt aldus:

“Wildervank, 18 April 1856. Verleden Dingsdag was de grafkelder van A.G. Wildervanck geopend. Men vindt dezen kelder in het kerkgebouw der Herv. Gem. De ingang is in het middenpad ter linkerzijde van den predikstoel. Behalve deze kelder zijn er nog zes andere in de kerk, waarvan de een, Forstenkelder, in 1846 was geopend.

A.G. Wildervanck is den 24 November 1661 te Wildervank gestorven en in zijn grafkelder neergezet. Men vond twee kisten, ongetwijfeld de eene van hem, de andere van zijne echtgenoote. Alleen eenige beenderen, de haarlokken en de zijden linten, waarmee de vlechten waren vereenigd, kon men onderscheiden. Het kakebeen der vrouw en een kies van den stichter dezer bloeiende veenstreek zijn bewaard als een gedenkteeken van den ondernemenden man.

De lijksteen, waarmede de grafplaats was voorzien, doch een geruime tijd onzigtbaar, omdat hij met een laag vloersteenen was bedekt, is opgenomen. De steen zal opnieuw worden opgesierd, het uitgesleten grafschrift worden hersteld en in de opening worden geplaatst, die men vindt aan het oosteinde der kerk, tot eene gedachtenis aan den eersten aanlegger dezer aanzienlijke veenstreek, wiens naam in eene enkele familie en in het bloeyende dorp Wildervank bewaard wordt”.

Inderdaad zijn de genoemde kies en het kakebeen in familiebezit overgegaan, doch zij worden sinds geruime tijd vermist. Natuurlijk moesten deze beenderen van Adriaan Geerts en zijn vrouw zijn. Men wilde dat graag en nam het bij voorbaat als vaststaand aan zonder aan de mogelijkheid te denken, dat er nog veel meer mensen in die kelder begraven konden zijn.

Met het restaureren van de teruggevonden grafzerk liep het niet zoo voorspoedig als de berichtgever oorspronkelijk dacht. De kosten zullen te hoog geweest zijn. Tenslotte werd er in de bewuste deuropening een geheel nieuwe steen aangebracht. Of de oude zerk nog onder de vloer is blijven liggen? Het kerkarchief bevat omtrent deze aangelegenheid geen nieuws.

De nieuwe steen wordt door J.A. Feith c.s. in Grafschriften in Stad en Lande, Groningen 1910 op blz. 421 genoemd met de vermelding, dat hij in 1857 opnieuw werd opgebeiteld. Dit is onjuist op grond van zoowel kunsthistorische overwegingen als van de vermelding bij Top, blz. 76 en 77.
De nieuwe steen, bekostigd door de nazaten, draagt het volgende opschrift:

GRAFSTEEN VAN
ADRIAAN GEERTS WILDERVANCK.
HIER RUST A. WILDERVANCK,
DIE ÉÉN VAN BEIDE KERCKEN
DIE HIER TER EERE GODS
GESTICHT DOOR ZIJNE WERCKEN
VOLVEERDIG HEEFT BELEEFD.
BESLOTEN MET EEN STEEN.
DE NAAM VAN WILDERVANCK
BLIJFT EEUWIG IN HET VEEN.

Boven dit “gedicht” zijn als alliantiewapens aangebracht het wapen van het geslacht Wildervanck en dat van het kerspel Veendam en Wildervank, later overgegaan op de kerkelijke en burgerlijke gemeente Veendam. De beide wapens zijn gedekt door één kroon en omgeven door een mantel, welke nogmaals op een zeer eigenaardige wijze is gekroond en waarboven zich tenslotte een gevleugelde zandloper verheft.

De deuropening was halfrond gesloten en moest dus ook worden opgevuld. In deze sluitsteen is gebeiteld (niet vermeld bij Feith c.s.):

” 1857 / HULDE AAN ADRIAAN GEERTS WILDERVANCK, GEBOREN IN 1605, GESTORVEN IN 1661, ONTGINNER EN AANLEGGER DER VEENSTREKEN WILDERVANCK EN VEENDAM, WAARMEDE HIJ IN 1649 BEGOONEN ” (IS).

Het laatstgenoemde jaartal moet 1647 zijn.

Bronnen:

  • Benit, H.A., “Redevoering over het tweehonderdjarig bestaan der kolonie Wildervank”, 1849.
  • Brood, P., Hillenga, M., en van der Veen, H., “350 jaar Veendam en Wildervank”, 2005.
  • Daudt, W., “Historische Verkenningen in de Veenkoloniën”, 1980.
  • Daudt, W., “De opkomst van Veendam en Wildervank”, 1982.
  • Greven, J. “Genealogie van het Geslacht Wildervanck”, 1997.
  • Hillenga, M. en Veen, H.v.d., “Anno Grunnen”, 2005.
  • Hiskes, J.W., “De Veenkoloniën”,1973.
  • Jansonius, Hillebrandus, “Een vijftal leerredenen”, 1772.
  • Keuning, H.J., “Veendam en Wildervank in de 17e eeuw“, 1948.
  • Kok, J., “Grepen uit het verleden van de landbouw in de Groninger Veenkoloniën”, 1948.
  • Pathuis, A., “Adriaan Geerts Wildervanck”, Groninger Volksalmanak 1941.
  • Pathuis, A., Bij de Herdenking van Adriaan Geerts Wildervanck 1647-1947”, Groninger Volksalmanak 1947.
  • Ploeg, W.H. van der, “Wildervank van toen”, 1985.
  • Sannes, Isaac, “De opkomst van Veendam”, 1830.
  • Top, H.J., “Geschiedenis der Groninger Veenkoloniën”, 1893.
  • Vos, E., “Langs lange vaarten”, 2004.